Paris – Roubaix 2018

Zes man stapten er ’s middags in de bus. Zes man met een communicatieve handicap die verrassend genoeg amper effect had. Vier heetten er Robert namelijk. Misschien kwam het doordat we ook elkaars achternaam bleken te weten. De niet-Roberts waren Paul en Willem. Willem de veteraan, met vier eerdere deelnames en Paul de noviet, net als Robert Minck en ik zelf. Ook Robert de Jong had hem al eens gereden. Deze vijf legden zich in de handen van chauffeur Robert Hooijsma, een stabiele jongen die nog eens iets belangrijks gaat worden bij de politie.


Het hotel in Maubeuge was prima en strategisch gekozen, op nog een uurtje rijden naar de start, de volgende ochtend, in Bohain en Vermandois. Ontbijtend in de bus trok het platteland van Noord-Frankrijk aan ons voorbij. Iets minder plat dan in het Groningse, maar wel veel groezeliger, daar waar de mensen wonen. Alsof de menselijke aanwezigheid zich er nog steeds niet hersteld heeft van de gruwelijke loopgravenoorlog die er een eeuw geleden uitgevochten is.
We moeten zo’n beetje de laatsten geweest zijn die zich inschreven. In een soort gemeenschapslokaal in het centrum kregen we een kaderplaatje, routebeschrijving en stempelkaart uitgereikt, het bekende werk. Vijf minuten nadat de inschrijving om 07.00 sloot, waren we op weg, met de eerste kasseienstrook al op vijftien kilometer voor de boeg. Hoe Willem ons een kasseiloze eerste negentig kilometer heeft kunnen voorspiegelen is vooralsnog raadselachtig. De eenbenige renner -wat een dij – die we na de eerste twee bochten passeerden, hebben we niet teruggezien.

Gele routemarkeringen op het asfalt wezen de weg. Ik meen dat we nog voor de eerste strook de bus terugzagen, het begin van een perfect verlopen volgwagenoperatie met naar schatting zo’n acht stops.


Ik had de warmte gevreesd, maar we troffen het met een nevelige ochtend en weinig wind, noordoostelijk. Pas ergens tussen twee en drie uur ’s middags brak de zon door.
Op het gestuiter op de kasseien had ik me voorbereid – 28mm-banden, vijfenhalf bar, verend isolatiemateriaal op het stuur – maar hoe fluweelzacht het asfalt erna voelde, dat was een verrassing. Elk van ons wist het: de bolling in het midden aanhouden, achterop het zadel, handen op het stuur en met veel druk op de pedalen er hard overheen jakkeren. En scherp blijven, focus houden. Bijna instinctmatig beslissen of je die renner voor je links of rechts ging inhalen. Het gerammel van de kabels tegen het frame, het slaan van de ketting – een roes is het. Er is niets anders meer dan dat. Hoogstens nog de gedachte hoe je frame dat in hemelsnaam houdt. Die overgave, dat opgaan in het moment, dat is denk ik waarom mensen van deze tocht gaan houden. Waarom die Duitser van eenenzeventig die we bij een stempelpost spraken voor de elfde keer ‘op de afspraak’ was. Een gelukkige ontmoeting, want hij vertelde ook dat hij elke keer iets minder macht had, wat hij aan de jaren weet. Er viel niet tegenop te trainen. Zo kon ik me als oudste van het stel verzoenen met de gaten die ik allengs moest laten. Reden waarom ik ging proberen als laatste een strook aan te vangen. In de verte zag ik dan doorgaans Robert Minck voorop rijden, de krachtmens die ook een perfecte locomotief bleek. Bij Paul was van de zware verkoudheid van twee dagen eerder niets meer te merken. Willem leefde zich uit op de pavés en Robert de Jong had geen moeite te volgen tot hij een materiaalprobleem kreeg – malheur met de derailleur. Iets met verkeerde wieltjes en verbogen dingen. Een defect van vorig seizoen misschien dat zich pas onder deze omstandigheden openbaarde. Keer op keer moest hij de ketting er met de hand weer op leggen. Het zorgde voor herhaaldelijk oponthoud, want Willem had als motto bepaald dat we samen zouden aankomen: ‘arrivare insieme’. En dus na elke strook (vierendertig stuks – zevenenvijfig kilometer) wachten op elkaar. Wachten in de zin van traag doorrijden tot ook De Jong weer aansloot, die dan meteen naar de kop doorstoomde. Voor de lekke banden tekende Paul, twee keer achter. Al met al reden waarom we vaak dezelfde groepjes inhaalden.


In Wallers was de tweede post, op het terrein van de vroegere mijn, vlak voor de aanloop naar la Trouée d’Arenberg. Met vers gevulde bidons de geopende slagboom gepasseerd voor 2400 meter schots en scheef liggende kasseien. Tot mijn verrassing liep ernaast over het hele stuk een strook asfalt mee. Even heb ik daar gereden, twintig seconden misschien, tot de aanblik van een stuiterende Paul me terugstuurde. Ook je eergevoel wordt er op de proef gesteld. Al bedacht ik op driekwart van de rit dat ik ook door de gootjes aan weerszijden mocht rijden als profs dat ook doen – de geest is gewillig – en hield ik me voor dat het een kunst op zich is daar op een spoor van soms tien centimeter breed overeind te blijven, de diepste kuilen en de stenen rand te omzeilen en niet op een puntige steen lek te rijden. Willem zag zich gedwongen op het laatst hetzelfde te doen wegens hevige pijn in zijn onderarmen, zo veel had hij al gegeven. Paul ging zo goed dat hij zich kort na de Carrefour de l’Arbre afvroeg wanneer die nou kwam.


Wie er ook ‘insieme’ arriveerden waren vijf Italianen met gebruinde koppen op fietsen van voor de oorlog in bijbehorend wollen tenue, allemaal verschillend, banden om de schouders gevouwen. Een schitterende aanblik. Onderweg reden we hen een paar keer voorbij en we troffen ze opnieuw op de wielerbaan. Dat was de verlossende bestemming na de laatste strook van Hem. Bekende beelden van de straten van Roubaix met op het laatst de lange laan met de bomenrij in het midden en dan naar rechts afdraaien en met nog een dubbele bocht de wielerbaan op, met belgelui en al. Twee rondjes natuurlijk en toen neerploffen in het gras.

Uit de douches kwam enkel koud water. Deerde niet. Werd lekker zelfs. De schouderhoge betonnen kleedhokjes dragen er namen van winnaars, op een koperen schildje. Sellier, 1925. Ik had nog nooit van hem gehoord, maar had meteen diep ontzag voor hem, net als voor alle daar vermelde winnaars en ook het veelvoud van niet-winnaars trouwens die deze koers ooit hebben gereden. Daar non-stop racen – ongelooflijk. En zo zullen al die 1377 deelnemers erover denken, de Britten, Spanjaarden, Italianen, Nederlanders en wie weet waar ze verder vandaan kwamen. Una bella giornata was het.

Robert Starke